
Spreekwoorden: (1914)
(Hoog) van den toren blazen,een groot woord hebben, een hogen toon aanslaan; Harreb. II, 341: Hij blaast van den toren; De Vrijheid, 12 Maart 1924, 1<sup>ste<-sup> bl., p. 3 k. 1: Wie eenmaal een blauwtje liep, moet niet zoo hoog van den toren blazen.
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
(Hoog) van den toren blazen,een groot woord hebben, een hogen toon aanslaan; Harreb. II, 341: Hij blaast van den toren; De Vrijheid, 12 Maart 1924, 1<sup>ste<-sup> bl., p. 3 k. 1: Wie eenmaal een blauwtje liep, moet niet zoo hoog van den toren blazen.
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.